Lief - Lotgenoten (0034)

Lotgenoten,

Galmend gebrabbel in de straat. En dat op de vroege morgen. Tien voor zes, is dat vroeg? Voor mij niet zo, voor mij is het vrij gewoon. Ik leg dat uit. Straks. Eerst over dat galmend gebrabbel.
De man loopt zoals altijd voor de vrouw uit. Een meter of tien. Hij waggelt wat, stapt onvast over de trottoirtegels in de richting van de bushalte. Erachter loopt de vrouw, zekerder op haar benen, maar langzaam.

Ik ken ze wel. Al is 'kennen' hier misschien niet het goede woord. 'Herkennen' is beter. Ik zie ze vaker bij de bushalte. In de tijd dat ik nog veel naar kantoor ging, stond ik iedere ochtend naast ze in die bushalte.
De man en de vrouw zijn beiden een jaar of zestig of vijfenzestig, mogelijk nog wat ouder. De man staat onvast op de benen, niet omdat hij dronken is (al lijkt dat wel zo en praat hij wel als dusdanig), maar omdat hij een probleem met zijn evenwicht heeft. Ik had de gehoorapparaatjes achter zijn oren ook al wel eens gezien. Als hij praat, dan klinkt dat luid, wat snibbig, niet zo duidelijk en met vrij veel sputum.
De vrouw is net als de man brildragend, heeft kleine pretoogjes (maar dat kan ook door die bril komen) en haar lange grijze haren hangen in een paardenstaart op haar rug. Ze praat de hele tijd tegen de man en is lief en behulpzaam voor hem. 'Heb je je buskaart wel bij je?' 'We zijn op tijd.' 'Het wordt druk vandaag.' Ze helpt hem met het opdoen van het mondmasker, want dat is voor de man met de grove motoriek wat lastig. De man reageert kortaf: 'Ja, ja!', kijkt haar niet aan en weert haar helpende handen af.
Ze stappen in de bus en vijf minuten later stappen ze er weer uit. Het is de halte bij wat we vroeger 'de sociale werkplaats' noemden. Tijdens het uitstappen zwaaien ze uitgebreid naar de chauffeur en roepen ze: 'Fijne dag!' Ze wil hem weer helpen met het mondmasker, maar hij trekt het bruusk van zijn gezicht en staat vervolgens te hannesen met de gehoorapparaatjes die hij bijna verliest. Door de ramen van de bus kan ik haar bijna horen zuchten; het omaatje bedoelt het goed maar hij wil er niets van weten. Dan heeft de bus vaartgemaakt en hebben we ze achtergelaten.
Als ik ze zie, vraag ik me af of ze een stelletje zijn. Zijn ze getrouwd en hebben ze kinderen? Ze lijken elkaar door en door te kennen; ik merk de kleine ergernissen tussen hen beiden van en herken de vertrouwdheid met elkaar.

Nu zie ik ze vanaf mijn balkon aan komen zwalken in ganzenpas. Ze zijn een half uur eerder dan dat ik van ze ken.
Sinds dik vier jaar woon ik hier nu in het appartement in de binnenstad van ons zo majestueuze Apeldoorn. Vanaf mijn balkon kijk ik op de winkelstraat waar gelukkig nauwelijks autoverkeer doorheen raast. Slechts fietsen en bussen rijden er. En die teringscooters, maar dat is stof voor een andere vertelling.
De wekker staat op vijf uur. Als ik thuis werk en het is mijn dag voor een ronde hardlopen, dan ben ik om zeven uur aan het werk. Vandaag ga ik naar kantoor. Dat kantoor is in een andere plaats en die plaats bereik ik met de bus. Die bus stopt voor de deur, om half zeven, welteverstaan. Dan ben ik om half acht op de werkplek. (Had ik al verteld dat ik al zo'n zeven jaar een nieuwe werkplek heb?) Ik heb dus 's morgens vroeg ruim de tijd voor vertrek. Met dit mooie weer spendeer ik veel van die tijd op het balkon. Ik zit er uit de wind; het balkon is dicht met glazen schuifpuien, maar die staan nu open en ik voel een zwoele bries. De zon schijnt op de ramen van de appartementen tegenover en de weerkaatsing ervan doet mij mijn ogen dichter knijpen, zo fel is het licht. Vanaf het balkon heb ik prima zicht op de bushalte. Het is zes uur en over een half uur sta ik daar.

Ze zijn net op tijd; de bus van een half uur eerder komt er al aan. Ik hoor haar tegen hem praten. De straat is verder leeg en door de hoogbouw aan weerszijden van de straat galmt haar stem. De bus zelf hoor je niet, want sinds een jaar rijdt het vervoersbedrijf elektrisch. De man kijkt weg, houdt zijn handen beschermend voor zijn gezicht. Dan stopt de bus en zijn ze aan mijn oog onttrokken. Ik weet hoe lang ze erover doen voordat ze zijn ingestapt, dus dit kan even duren. Inderdaad, minuten later rijdt de bus weg.
Maar wat is dat nou? De man staat nog bij de halte. Hij kijkt de bus na en wuift. Vervolgens loopt hij in de richting van waar hij gekomen was.

Ik blijf nog even kijken, maar merk dat ik niet goed zie. Er trekt een waas van vocht voor mijn ogen en ik heb een brok in mijn keel. De mopperige, bruuske man is met de vrouw meegelopen naar de bushalte en zwaait haar uit. Om zes uur 's morgens. Dat vind ik lief van hem. Ik heb me in hem vergist. En ook in mezelf. Wie had nou gedacht dat ik ooit geroerd zou zijn door twee oudere mensen die op een bus wachten en door de manier waarop ze met elkaar omgaan? Ik wrijf het plotselinge kippenvel van mijn armen, veeg de traan van mijn wang en ga mijn werktas maar eens pakken.

Wat een avonturen weer.

-
Apeldoorn, juni 2021