Negerinnenbillen

Zijn antwoord op mijn vraag verraste me. Toen ik een uur daarvoor het café binnenkwam, was ik al verbaasd om hem daar te treffen.
'Ruud. Jij hier! Lang niet gezien.' Zonder toestemming te vragen, was ik bij hem aan tafel gaan zitten. 'Hoe gaat het?'
'Je wilt het niet weten, Bas.'
'Tuurlijk wel. Anders vraag ik er toch niet naar?'
'Je weet zeker dat het niet van die geveinsde beleefdheid is?'
'Ik weet het zeker. Eerlijk en oprecht wil ik weten hoe het met je gaat.'
'Nou, vooruit.'

'Het gaat.'
'Tjonge. Daar word ik wijzer van.'
'Eerst wat drinken, Bas. Roep jij die serveerster eens.'
'Ik weet niet hoe ze heet.'
'Ik ook niet. Vandaar dat ik het jou vroeg.'
Ruud zwaaide naar het meisje. 'Krijg nou wat,' zei hij. 'Ze zag me. Dat doen vrouwen anders nooit.'
'Wat mag het zijn?' vroeg ze, terwijl ze dichter bij onze tafel kwam.
'Voor mij water,' antwoordde ik. 'Plat.'
'Ik bier. Van de tap.'
'Vaasje doen?' vroeg ze.
'Doe maar een vaasje. En praat normaal.' Ruud klonk geërgerd.
'Vergeef hem, Karin,' zei ik tegen het meisje. 'Hij staat op het punt om mij te vertellen hoe het met hem gaat.'
'Ik heet geen Karin,' zei ze.
'O pardon. Dan ben ik je naam kwijt.'
'Het is Manuela.'
'Sorry, Manuela.'
'Een bier en een water. Komt eraan.'

We wachtten. Dat duurde niet lang.
'Een bier en een water. Alstublieft.'
'Dank je wel. Proost, Ruud.'
Ruud hief zijn glas. 'Waar zal ik beginnen?'
'Bij het begin.'
'Schrijvers,' zuchtte hij. 'Tot hoe ver ben je op de hoogte?'
'Je ging weg, dik drie jaar geleden. Kreeg een baan ergens in het buitenland.'
'O.'
'Vertel.'
Hij keek om zich heen, boog toen samenzweerderig over de tafel naar mij toe en begon zacht te spreken.

'Niemand wist het. Ik had de droombaan. Steenrijk zou ik worden. Geen idee hoe dat bedrijf uit Venezuela bij mij was uitgekomen. Een sollicitatieprocedure was er niet. Geen gesprek, gewoon beginnen. Topsalaris. Ik hoefde alleen maar 'ja' te zeggen. En dat deed ik. Ik had een week de tijd om alles te regelen: huur opzeggen, spullen ergens opslaan, papieren in orde maken, afscheid nemen, noem het maar op. Het lukte. De vlucht was al geregeld, een taxi haalde me op en bracht me naar het vliegveld. Ken je dat televisieprogramma Ik vertrek? Daar leek het op. Waar of ik terecht zou komen, was me een groot raadsel.'
'Lijkt me toch wel een gok, Ruud.'
'Wat had ik te verliezen? Ik zat hier in dit kikkerland nergens aan vast. Had op dat moment geen baan of een relatie. Naaste familie heb ik niet, behalve een zus met wie het contact is verwaterd. En de lui uit de kroeg blijken vaak in werkelijkheid helemaal niet zulke goede vrienden te zijn.'
'En bedankt.'
'Grapje, Bas.'
'Ga door. Hoe wist dat bedrijf dat jij zo goed bent in je vak?'
'Kennelijk hadden ze online gevonden dat ik enorm deskundig was op het gebied van chips. Ik vroeg me wel af of ze in Venezuela geen IT'ers hadden; gasten die qua kennis en ervaring net zo competent zouden zijn op het gebied van informatietechnologie als ik en dan in het bijzonder hardware. Dat zou toch wel? Aan de andere kant: wat kon mij het schelen als ik een topsalaris kon krijgen? Want dat hadden ze me in het vooruitzicht gesteld. En niet alleen een salaris, ook een gratis verblijf in een villa met zwembad en personeel om dat zwembad te onderhouden. Toen ik op het vliegveld aankwam, werd ik opgehaald door een tweetal mannen in strak pak. Of ik wilde plaatsnemen in de limousine. Ik deed of het de normaalste zaak van de wereld was. Na een rit van vier uur door de bergen en dalen en hoogvlaktes zetten ze me af bij die villa. Ze overhandigden me de sleutel, zeiden dat ze me over twee dagen zouden ophalen voor het eerste overleg met de directie en taaiden af. Daar zat ik.'
'Vreselijk, lijkt me dat.'
'Vreselijk? Wat vreselijk was, dat moest nog komen. Maar laat ik niet vooruitlopen.'

Even was hij stil. Ik nam een slok van mijn water en wachtte tot Ruud verder ging.
'Achteraf had ik in die twee dagen eens goed onderzoek moeten doen naar wat voor bedrijf het eigenlijk was, waarvoor ik ging werken. Had ik dat gedaan, dan had me dat een boel ellende gescheeld. Maar nee, ik was te zeer in mijn nopjes met de goed gevulde koelkast, het zwembad en de sauna. Al was die sauna niet eens nodig, want overdag buiten was het snikheet en benauwd.
Op de ochtend van de eerste dag: weer die limousine en de twee heren in het strakke pak. Ze brachten me naar en enorm kantoorgebouw ergens in het centrum van Caracas. Dat was een rit van drieënhalf uur! Afijn, op de twaalfhonderdzoveelste verdieping kom ik terecht in een enorm luxe kantoor en krijg ik een ontvangst van twaalf bobo's en een opperdirecteur. Die sprak natuurlijk geen Engels en de twaalf bobo's deden allemaal hopeloze pogingen om het allemaal te vertalen. Binnen twee minuten begreep ik dat het fout zat.
Het bleek een aardappelverwerkingsbedrijf. De Aviko van Venezuela, dat op zoek was naar een nieuw product. Bleek het om een heel andere soort chip te gaan. Precies: in het Engels is 'chips' patat of friet. Of ik ervaring had met chips die in de hitte krokant bleven. Ik trok wit weg en dat had ik beter niet kunnen doen; ik had het spelletje beter mee kunnen spelen, want hoe moeilijk kon het zijn om met die taalbarrière mij een weg naar buiten te bluffen? Ze hadden me door. Toen ik gerichte vragen kreeg, viel ik door de mand: ik wist niets van aardappelen. Tien minuten later zat ik opnieuw in de limousine, die me terugbracht naar de villa. Daar kreeg ik vijf minuten om mijn koffer te pakken. Denk maar niet dat die twee strakke pakken me terugbrachten naar het vliegveld. Ik zag de stofwolken die de limousine veroorzaakte bij het wegrijden steeds kleiner worden.
Ik stond op straat. Naast een lege villa ergens op een hoogvlakte in Venezuela. Geen vervoer, geen eten, geen geld, geen beltegoed. En natuurlijk geen hond te bekennen daaro. Ik liep de weg maar af, wat moest ik anders? Weet jij hoe groot een hoogvlakte is? En weet jij hoe koud het er 's nachts is? Ik had natuurlijk alleen maar luchtige kleding in mijn koffer. Ook al trok ik alles tegelijk aan, ik bevroor bijna. Pas na anderhalve dag kwam ik een mens tegen. Ja, ik mocht meerijden achter op zijn paard en wagen en na een uur al kwamen we in de buitenwijken van een of andere stad. Ook daar geen pinautomaat. Zie dan maar eens een lift naar de bewoonde wereld te krijgen. Het betekende dat ik moest werken voor de kost. Bij een boer kon ik helpen met knollen oogsten. Geen leuk werk; zat ik met mijn klauwen in de knalharde grond alsnog met een soort aardappelen opgescheept. Ik kreeg kost en inwoning, maar daardoor was het loon erg laag en duurde het twee weken voor ik genoeg geld gespaard had om een kaartje voor de bus te kopen.
Ken je Caracas? Vreselijke stad. Crimineel ook. Ik was de bus nog niet uit gestapt, of mijn koffer was gejat. Op de hoek van een straat, tussen twee wolkenkrabbers in, stond ik het zweet van mijn voorhoofd te wissen en weg was-ie. Ik zag 'm achter een of andere pief aan hobbelen, die ermee wegrende. Ik erachteraan, natuurlijk. Alle aandacht bij de dief en zo zag ik bij het oversteken van de drukke straat die grote propvolle stadsbus niet aan komen razen. Na vier dagen werd ik wakker in het ziekenhuis. Ik was niet alleen mijn koffer kwijt, maar ook mijn portemonnee met alles erin. Bankpas, reispapieren, paspoort. Tja, het personeel van het ziekenhuis bleek niet heel zuiver. Daarnaast miste ik mijn rechterbeen.'
O, dat was me nog helemaal niet opgevallen. Toen ik hier binnen kwam, zat Ruud al aan tafel. Nu pas zag ik de twee krukken achter hem tegen de muur staan.

'Nog geen week later stond ik weer op straat. Met alleen de kleren die ik aanhad en die twee krukken.'
'Uitzichtloos, lijkt me dat.'
'Die twee krukken had ik meegejat uit het ziekenhuis. Ik kon er geen betalen en op een been kun je niet lopen. Althans, ik niet. Hoe kwam ik terug naar de andere kant van de oceaan? Hoe kwam ik aan geld? Een baan zoeken? Wat dan? De werkgelegenheid in Venezuela bleek niet voor het oprapen. En dus ging ik doen wat velen doen: op de drukke plekken waar de vele toeristen komen op de grond zitten met een bekertje voor me. En dan maar zielig kijken en hopen dat iemand er iets in zou doen. Kon ik nou maar gitaarspelen of mondharmonica. Maar ja, ik had geeneens geld voor een gitaar of mondharmonica, laat staan dat ik les kon nemen op het ding te leren bespelen. Het weinige geld dat ik aan het eind van de dag in mijn bekertje vond, daarvan kon ik maar net eten kopen. Slapen deed ik op straat, onder bomen en banken en dozen. Het geld dat ik wel kon sparen, bewaarde ik zorgvuldig in een zakje dat om mijn hals hing.
Drie jaar duurde het voordat ik zo veel geld had, dat ik de gok durfde te wagen. Ik liftte naar het noorden, naar Maiquetia aan de kust. Vanaf daar vond ik een boot naar Puerto la Cruz, een internationale havenstad. Een vliegticket was niet te doen, maar met een vrachtschip mee naar Europa, dat kon ik met mijn paar centen wel betalen. Moest ik me wel nuttig maken aan boord. Nou, ik kon niks. Aardappels schillen, dat wel. Dat deed ik dus maar. Zat ik weer met die aardappelen.
Na een week of wat kwamen we aan in Porto. Daar was mijn geld op. Afwisselend liftte ik en reed ik zwart met bus of trein. Zo kwam ik stukje voor stukje via Madrid, Barcelona, Lyon, Parijs en Brussel in Amsterdam. Op Amsterdam Centraal kijkt helemaal niemand gek op als er een eenbenige met iemand anders door de poortjes van de internationale trein naar de nationale perrons heen hinkt. In de trein naar Apeldoorn sloot ik me op in het toilet. Toen ik hier op het station aankwam heb ik wat mensen gevraagd om geld. Ik kreeg van iemand een euro en van een ander twee. Ik liep de stad in en kwam daarnet deze kroeg tegen. Die drie euro is hoop ik net genoeg voor dit biertje.'

'Heel verhaal,' zei ik. Mijn glas water was bijna leeg. Ruud had al die tijd geen slok van zijn bier genomen. Ik vroeg: 'En hoe ziet het er nu voor je uit? Wat zijn je plannen? Waar denk je nu aan?' 
'Ik? Waar ik aan denk?' Ruud keek me indringend in de ogen. Hij zuchtte diep en zei: 'Negerinnenbillen.'

-
Apeldoorn, augustus 2019