Een monopolie door gemakken

Het is 1870. Vrouwen in Amerika strijden voor hun stemrecht. Vijf jaar terug zat het land nog diep in een burgeroorlog. Olie begint op te komen en een jonge ondernemer besluit zich te verdiepen in de markt. Die ondernemer is John D. Rockefeller, het gezicht van Standard Oil. Rockefeller houdt zich vooral bezig met het raffineren van olie, en het duurt niet lang voordat Standard Oil compleet uit zijn voegen barst. Binnen twee jaar schakelt het de competitie uit in Cleveland en richt het bedrijf zijn ogen op de rest van Amerika.

Standard Oil begint zich te bemoeien met het transport en alle andere processen omtrent olie. Doordat ze zoveel raffinaderijen in handen hebben kunnen ze keihard onderhandelen. Op basis van hun hoeveelheid olie alleen kunnen ze bedingen dat ze zo’n 70 procent minder hoeven te betalen voor transport van hun goederen (de prijs is het waard voor transportmaatschappijen omdat ze dan gigantische hoeveelheden olie kunnen vervoeren). Zo kan Standard Oil zijn producten veel goedkoper vervoeren en aanbieden, waardoor competitie eigenlijk onmogelijk wordt. Door haar omvang krijgt het bedrijf eindeloos veel voordelen. Tegen 1890 heeft Standard Oil 88 procent van de gehele markt in haar bezit. Toch valt dit dan nog niet onder de noemer 'monopolie'. In de ogen van de wet uit die tijd is Standard Oil niet een enkel bedrijf maar een groep van bedrijven die allemaal onafhankelijk zijn. Er is echter wel een raad van bestuur die aandelen heeft in alle bedrijven in kwestie. Zo omzeilt het de wet en kan het dus alsnog functioneren als één geheel.

Standard Oil was een klassiek voorbeeld van een monopolie. Het werd briljant geregeerd, maar de morele standaard was ver te zoeken. Het at de markt op en vaagde de concurrentie van de kaart. Monopolies zoals Standard Oil beheersen de markt en kunnen zich daardoor inefficiënt en onethisch gedragen. Tegenspraak wordt simpelweg niet geduld. Ze hoeven zich niet goed op te stellen tegenover hun consumenten, want die kunnen nergens anders heen. Monopolies worden vaak gedefinieerd in termen van marktaandeel, maar ik denk dat het gedrag dat een bedrijf toont tegenover consumenten eigenlijk veel tekenender is. Vooral als dat bedrijf daardoor niet ten onder gaat.

Een eeuw later, het is 1998. Titanic draait in het begin van het jaar nog in de bioscoop. De chaos in Ierland komt ten einde met The Good Friday Agreement. Twee knullen in California zetten een bedrijfje op genaamd Google. Het begint met een slimme zoekservice om dingen op het internet te vinden. Ze doen dit beter dan anderen en zijn hard bezig met de vooruitgang van technologie. Google begint hosting services, en host al snel een groot deel van het internet. Het koopt YouTube. Het bedrijf begint zijn eigen browser, bouwt een operating system, en begint een hosting service zoals Dropbox met daarbij een ingebouwde en gemakkelijk te gebruiken Google Calendar en Google Docs. Bovendien investeren ze hard in Android. Niet veel later heeft het bedrijf een totaalpakket: een extreem breed scala van producten die allemaal samenwerken en allemaal verbonden zijn onder één account en de gebruiker betaalt er geen cent voor.

Google is in eerste instantie niet een klassiek voorbeeld van een monopolie. Op het eerst gezicht lijkt er genoeg concurrentie. Toch is concurrentie met Google niet zomaar mogelijk. Dit komt doordat Google zijn gebruikers aan zich bindt. Zij maakt ons afhankelijk van haar, dit heet Vendor Lock-in. Het concept is simpel: de kosten om over te stappen naar een concurrent worden heel groot gemaakt. Als je weg wilt moet je bijvoorbeeld je sociale netwerk opgeven, je raakt veel gemakken kwijt, of een heleboel functionaliteit. Bij Facebook geldt hetzelfde voor je sociale netwerk: als je een alternatief voor Facebook wilt moet je al je vrienden ook overtuigen. Hetzelfde geldt voor Whatsapp.

Als jij ervoor zorgt dat je gebruikers het gevoel hebben dat ze niet kunnen veranderen van service omdat ze te veel inleveren, dan heb je effectief gezien een monopolie. Je geeft de concurrentie geen kans om jouw consumenten aan te boren. Dus zelfs als je niet de totale markt bezit, heb je wel een monopolie op de mensen die al gebruik maken van je platform. Dit is hoe Amazon hun Kindle e-readers kon verkopen onder de inkoopprijs. Je koopt je Kindles namelijk bij Amazon en die Kindles beheren zij nog steeds. Je koopt een licentie om het te lezen maar niet om het te bezitten. Alles blijft van Amazon en als je dus geen Amazon account meer wilt zijn ook al je boeken weg. Bij Google is eigenlijk ook zo'n Vendor Lock-in in werking: als je wilt stoppen bij Google moet je plotseling overal andere accounts gaan maken, gaan zoeken naar wat redelijke alternatieven zijn, en zelfs dan is er geen wisselwerking meer tussen al die diensten. Dus zelfs als Google zich met praktijken bezighoudt waar je het pertinent mee oneens bent, dan kun je alsnog het gevoel hebben dat je niet van ze af kan. Het is een effectieve monopolie.

Al deze diensten hebben alternatieven die je om wat voor reden dan ook misschien liever zou gebruiken, maar waarbij het gemak achteruit gaat. Dat gemak kun je zien als de reden waarom je de service gebruikt, maar daar zit tegelijkertijd ook het probleem. Zulke gemakken, die ons dwingen te blijven, nemen macht uit onze handen. Ik zie wel oplossingen, Mastodon bijvoorbeeld. Het bedrijf heeft een protocol bedacht waarmee verschillende social media platformen samen zouden kunnen werken, mits ze dit protocol gebruiken. Dus als ik dan niet op Facebook wil zitten zou ik alsnog met vrienden van Facebook kunnen praten. We moeten naar zulke oplossingen kijken en die stimuleren. Als we een platform kunnen maken waar we zelf kalenders, opslagplek, en social media aan kunnen hangen, dan hebben we de mogelijkheid om onze online aanwezigheid in te richten zoals we dat doen met een huis. Dan kun je applicaties uitzoeken die je leuk vindt en daarna genieten van het gemak dat jij het zelf hebt ingericht.

Dit item is geschreven door Sietze van schrijverscollectief Kaf.