Brussel, in staat van haat

Ik had er kunnen lopen, u ook. Of uw kinderen die net terugkwamen van vakantie. Ik had er kunnen lopen en de enorme klap kunnen horen, de drukgolf erna kunnen voelen die mij tegen een betonnen kolom had kunnen blazen en mijn rug had gebroken. En dan had ik de doden om mij heen kunnen zien liggen. Afgerukte ledematen, mijn eigen been ook, de voet van één van de terroristen ook tegen de betonnen kolom geblazen, maar dat zou ik niet weten. Ik zou op dat moment beseffen dat haat van woord naar werkelijkheid was getransformeerd. Het was echt, net zo echt als liefde als tegenhanger van deze oude werkelijkheid. Maar ik was er niet, 34 mensen zullen er nooit meer komen. Zij kruisten hun laatste rustplaats met de dragers van spijkerbommen omdat tijd en toeval hen samenbracht. Een luguber feit in het universum. U en ik hadden er kunnen lopen maar deden dat ‘nu’ niet. Nog niet. Hun haat is tijdloos en grenzeloos en het maakt de mens in elke dimensie sprakeloos.

Brussel is getroffen, de Brusselaren zoeken perspectief, zoeken een reden, maar de logica is gestorven in een zee van haat. De wereld met normale mensen leeft mee, de abnormalen juichen en roepen dat hun god groot is. Maar is hun god zo groot? Hoe groot moet je zijn om als zijn soldaat met je spijkerbom om je middel jezelf op te blazen tussen onschuldigen? Hoe groot ben je dan? Of hoe groot wil je jezelf maken terwijl je eigenlijk niets ben? Al eeuwen niet. Hoe groot ben je als je dat constant moet bewijzen door je medemens uit te moorden? Hoe geweldig is het kalifaat waarin de kinderen na geboorte dagelijks in een bad haat gedompeld worden? Waar je diezelfde kinderen verkracht en voor het leven verminkt. Hoe groot ben je dan? De wereld heeft de duistere mantel van uw god weer eens mogen aanschouwen en houdt de adem in maar ze zal ook altijd weer uitademen!

Ik zou willen haten, jullie met je bomvesten willen haten, maar ik kan het niet. Het lukt mij niet iedere dag maar weer met haat bezig te zijn, iedere dag de drang te voelen de ‘ongelovige’ medemens te willen vermoorden, het hoofd er letterlijk af te willen snijden. Als ik jullie god was, had ik jullie nu in een geopende Rode Zee laten lopen om hem tijdens jullie oversteek voorgoed te sluiten. Maar ik ben jullie god niet, ik ben een onmachtige. Deze gedachtes van mij zijn geboren uit frustratie, uit onmacht ook. De onmacht om te voorzien waar jullie een volgende keer toe zullen slaan.

Laten wij maar bedenken dat de Allah van velen Moslims een vredelievende god is en niet de god van de kapers van liefde die hun gezicht weer even hebben laten zien in Brussel.