Dodelijk verleden 26

‘Wie?’ stamelde hij. Ik keek nog eens goed. Mijn god, ik had nog nooit zo verlangd naar een bekende, maar het was hem niet. De kleur van Harms ogen was echt anders. Zijn haar leek identiek maar zijn gezicht was weer anders. Ik kon niet precies zeggen hoe anders. ‘Wie bent u? Wat is er gebeurd?’
‘Stil maar, ik ga u onderzoeken’, zei ik in het Duits nadat ik hem snel gevraagd had of hij Engels sprak. Dat was niet zo. Hij was door kogels geraakt. In zijn rechterbeen en linkerschouder. Ik moest het bloeden aan zijn been zien te stoppen. Met een handdoek maakte ik een tourniquet om zijn been. Met een andere handdoek liet ik hem de wond aan zijn schouder dichtdrukken. Ik liet hem alleen om verbandmiddelen te zoeken. Het was chaotisch. Overal was geschreeuw te horen en overal lagen lijken. Het leek alsof ik in een filmset van een B-film beland was.

Plotseling stond ik in een kamer die veel weg had van een operatiekamer, bijzonder ruim ook. Veel ziekenhuizen zouden er jaloers op zijn. Een volautomatisch operatiebed. ‘Een privé operatiekamer met werkelijk alles erop en eraan, bizar op zo’n schip als dit’, dacht ik. Ik trok kastjes een voor een open en verzamelde wat ik dacht nodig te hebben. Er stond een klein karretje dat al snel vol stond met zaken die ik verzameld had. Ik reed met mijn kar vol door de gangen. Het geluid van wapens was verdwenen. Ik denk dat de bemanning zich overgegeven had, of niet. Dan zou ik snel gevangen genomen worden door de bemanning die op dit schip thuishoorde, ik was hier een vreemde. Zo voelde ik het ook toen ik met de kar door de gangen reed naar de man toe die erg veel op Harm leek.

Toen ik de kogels uit zijn lijf peuterde gaf hij geen kik. Ik had hem geen pijnstillers gegeven in verband met het verdunnen van zijn bloed. Plotseling pakte hij mijn arm en kneep.
‘Dus toch pijn?’ zei ik terwijl ik hem even in zijn ogen keek en weer dacht ik Harms uitdrukking te herkennen. Maar dat kon niet, hij had mij vol ongeloof aangekeken. Ik wilde het niet weer vragen. Maar het was niet meer nodig. Ik zag zijn ogen wegdraaien zoals ik dat al zoveel keren gezien had de laatste achttien maanden. Hij was dood, ik had hem onmogelijk kunnen redden. Uiteindelijk had hij veel te veel bloed verloren via een kapotgeschoten slagader in zijn been. Terwijl ik weg was, had hij opzettelijk, of niet, het tourniquet losgemaakt. Ik keek ernaar, begreep het niet, maar accepteerde het wel direct. Dick kwam binnen.
‘En? Slaapt hij?’
‘Voorgoed ja’, zei ik droogjes terwijl ik de kar weer fatsoeneerde.
‘Godverdomme Martha, hij had niet dood mogen gaan!’
‘Dan hadden jullie de slagader in zijn been niet kapot moeten schieten. Maar ik begrijp dat hij belangrijk is voor Alfred?’
‘Wat denk je zelf? Nu ben jij verantwoordelijk en je hebt gezien wat hij met Gui deed.’
‘Moet ik bang worden? Ik denk het niet. Breng mij maar naar die klootzak. Bang voor de dood ben ik al een tijdje niet meer, Dick’, Ik stond op met mijn gezicht tien centimeter bij dat van hem vandaan. ‘Iedereen schijnt iets met mijn vrijheid te hebben. Ze willen die allemaal zo verschrikkelijk graag hebben. Maar geloof mij, niemand zal die helemaal ooit echt krijgen of bezitten. Het is van mij, mijn gevoel van en naar vrijheid.’

‘Ik moet je inderdaad naar Alfred brengen, kom mee.’ Ik liep achter hem aan, onderweg zag ik dat het hele schip weer verbouwd werd om drugs te versnijden en klaar te maken voor productie. Ik hoorde helikopters af en aan vliegen en veronderstelde dat er vers vrouwenvlees aan boord werd gebracht. Nu pas besefte ik hoe erg ik gevangen zat op dit schip. Überhaupt, op een schip. Ik kon werkelijk geen plan maken zoals ik dat wel kon in de bunker. Er was geen enkele denkbare uitweg. Ook al kon ik alleen bij de onderzeeër komen, dan nog wist ik niet of ik minimaal tweehonderd mijl van welke kust dan ook af was. Want dat was de maximale vaart van dat benauwde ding. En dan had ik het nog niet over de besturing ervan. Ik besloot toen in een fractie van een minuut dat ik volledig mee zou werken en misschien wel een vertrouweling van Alfredo zou kunnen zijn. Veronderstel dat dit mij de vrijheid zou geven in alle rust te onderzoeken hoe ik uit deze nachtmerrie weg zou kunnen komen.

Alfredo had zich de mooiste ruimte op het schip weer toegeëigend. Daar stond hij alweer met een glas whisky in zijn hand. Tenminste ik nam aan dat het whisky was.
‘Hij is dood’, zei hij koel en pakte een pistool van een van de bars voor hem. De mannen die om hem heen stonden liepen voorzichtig naar achteren, bij hem vandaan. Hij bleek onvoorspelbaar met een wapen in zijn hand, zoveel was wel duidelijk.
‘Tja, zo gaat dat hè, maar heb je voor mij ook zo’n glas?’ vroeg ik alsof hij geen wapen in zijn hand had.
‘Geen angst hè? zei hij met een strak gezicht.
‘Nee, waarom? Ik moet straks je persoonlijke verpleegster c.q. dokter spelen. Vrouwen en mannen in leven houden hier, weet je wel? Terwijl er verder geen hond aan boord is die een pleister kan plakken. En als je mij dood wilde hebben, waarom dan dat domme gekloot in een onderzeeër, mij redden? Je hebt graag iets hards in je hand, denk ik.’ Hij keek zijn beveiligers aan en begon hard te lachen. Dick lachte mee, maar die zou altijd mee lachen. Ik niet. ‘Krijg ik die borrel nog of moet ik hem betalen? Alhoewel? Een Chivas Regal Royal Salute van tienduizend euro lijkt mij een beetje te veel van het goede.’ Hij lachte nog steeds. Ik wilde nu even niets liever dan deze whisky drinken.

‘Ik mag jou wel!’ kirde hij en schonk een grote borrel in. Ik wist dat ik hard en stoer moest doen en toch op en top vrouw zijn. Geen angsten tonen, want mijn angsten zouden voeding zijn tot agressie naar mij. Ze hadden niets met te bange personen en al helemaal niet als ze er niks mee konden winnen. Nu nam ik een slok en het voelde even als in de hemel, zo’n sterk gevoel bij zo’n goddelijke teug van een van de lekkerste whisky’s ter wereld. ’Ik heb besloten dat jij hulp nodig hebt en ik heb de ideale hulp voor jou gevonden. Hij wilde altijd al verpleegster worden.’ De tien beveiligers in de ruimte begonnen weer hard te lachen terwijl zij elkaar aankeken. ‘Breng de trut binnen.’ Er werd een man binnengebracht met een papieren zak over zijn hoofd en kapot gescheurde kleding. Ik herkende direct het soort kleding, maar degene die dit droeg was dood, dat wist ik zeker. Alhoewel ik zijn lichaam nooit dood gezien had.
‘Een gevangene?’ vroeg ik terwijl ik een flinke teug van mijn whisky nam.
‘Nou nee. Hij wilde voor ons werken en we hebben hem aangenomen aan land. Nu hij hier is, hebben mijn mannen gezien dat het dus geen echte vent is. Zij wilden hem eerst overboord gooien, maar je weet het, ik heb een bloedhekel aan zinloos geweld.’ 
‘Wat een boerenlul!’ dacht ik. ‘Als hij dan op een vrouw wil lijken, dan moet hij ook een vrouwenberoep uitoefenen.’ 
Alfredo liep naar mij toe, zijn mond zocht mijn oor. ‘Ik kan hem niet met mijn mannen laten werken. Ik weet zeker dat hij hier morgen ergens gevonden wordt met zijn kop er half af en twee komkommers in zijn reet’, zei hij zacht. Ik nam nog een paar snelle slokken van het hemelse vocht. Alfredo en zijn mannen goten drank over hem heen. Dick bleef rustig aan de bar zitten en verroerde geen vin. Ik had het te doen met de man met nog steeds de papieren zak over zijn hoofd. Sommige beveiligers urineerden over hem heen. Ik zette mijn glas neer en liep naar hem toe, pakte de onbekende onder zijn arm en hielp hem overeind. Ik keek Alfredo aan. Die knikte direct dat het goed was dat ik hem meenam.
‘Ik wil je voortaan terug kunnen vinden in de operatiekamer, Martha!’ riep Alfredo mij achterna. Ik begeleidde de man naar de operatiekamer.
‘Jij gaat je eerst uitgebreid douchen, je stinkt verschrikkelijk’, sommeerde ik hem. ‘En die zak kan nu ook wel van je hoofd, denk je niet?’
‘Martha?’ Hoorde ik zacht vanonder de zak. Ik dacht dat mijn hart stil stond. Ik kende deze stem uit duizend stemmen.
‘Karl? Ben je besodemieterd! Karl!’ Ik trok de zak van zijn hoofd en zag dat het Karl was en niemand anders. ‘Karl!? Ik voelde hoe mijn ogen begonnen te branden in mijn hoofd.