Dodelijk verleden 16

De boot zonk nu en de snelheid gaf mij bijna een paniekaanval. Wanneer moest ik ontsnappen? Ik had het mondstuk in mijn mond gestoken en mijn duikbril op. Ik herinnerde mij wat ik geleerd had tijdens een van mijn vakanties in Egypte. Marks lichaam blokkeerde de uitgang. Een totale paniek blokkeerde rationele oplossingen.

Ik trok aan het dode lichaam, het lukte. Het gevoel dat de boot al minutenlang aan het zinken was, was niet reëel. In werkelijkheid zonk de boot nu al dertig seconden terwijl ik eruit zwom zonder de reservefles zuurstof. Het was achteraf toch teveel moeite deze mee te slepen samen met de zwemvliezen onder mijn arm. Ik schatte dat ik op ongeveer veertig meter diepte zat. Voor alle veiligheid bleef ik op ongeveer dertig meter hangen en keek naar boven. Het water was redelijk helder, ik zag een groot schip overvaren. Nadat ik mijn zwemvliezen aangewurmd had, wat onderwater een lastige klus is, zwom ik horizontaal door, van het overvarende schip weg. Ik besefte dat ook zij onderwater konden kijken. Misschien hadden ze mij al gezien. Toen besefte ik pas dat ik naar niets toe zwom, dat ik geen enkel doel had. Als ik boven water zou komen, zou ik ergens in de Middellandse Zee ronddobberen. En ik had geen enkel communicatiemiddel.

Na tien minuten doorzwemmen op dezelfde diepte merkte ik dat ik moe begon te worden en dus sneller ging ademen. Mijn zuurstof zou nog een minuut of dertig meegaan, schatte ik, en dan moest ik wel naar boven. Ik keek nog een keer om en zocht het wateroppervlak af naar de onderkant van het zwarte grote schip. Tenminste, het was aan de onderkant zwart. Het schip volgde mij gewoon en ze hadden mij dus allang opgemerkt. Ze hoefden alleen maar te wachten tot ik boven kwam. Een duiker sturen zou niet hoeven. Waar zou ik naartoe kunnen vluchten? Ik voelde mij dom en verlaten door de hele wereld terwijl ik naar boven keek en zag nu ook de twee gigantische schroeven van het schip.. Ik zwom heel langzaam naar de onderkant van het schip en haalde diep adem toen ik bij de schroeven was aangekomen. En ik nam nogmaals een flinke teug zuurstof uit de leeg rakende fles. Ik sjorde aan de fles op mijn rug. Ik wilde hem eraf hebben en ergens bij de schroef neerleggen, of ergens omheen doen zodat ik het boeltje wellicht zou kunnen saboteren. Ik draaide de luchtslangen van de fles om de as van de schroef en besefte dat het misschien niet voldoende was, maar niks doen was geen optie. Niet nu ik wist dat zij waarschijnlijk de schutters waren. Dit werd bevestigd toen mijn hoofd boven de waterlijn kwam en ik de Robinson 22 zag staan op het immense dek. Precies de heli die ons zeiljacht geobserveerd had.

Er werd een trap in het water gedaan vanaf een groot plateau aan het schip. Ik trapte mijn zwemvliezen uit en klom langzaam naar boven. Een grote, donkere man tilde mij het laatste stuk aan mijn arm het water uit. Ik voelde zijn enorme kracht. Ik zag verschillende mannen in spierwitte kleding lopen. Afgetrainde mannen. Een persoon viel mij op tussen alle anderen. Hij droeg, ook al, een spierwit pak. Dit was een maatkostuum, hij moest hier wel iets te vertellen hebben. Ik besloot niets te zeggen, helemaal mijn mond niet open te doen. Ik wist absoluut niet waar ik mee te maken had. Ik werd door de grote, donkere man naar het smetteloze witte pak gebracht. Ik schatte het jacht honderd meter lang en een meter of dertig breed. Het was een zogenaamd superjacht, alleen bereikbaar voor de allerrijksten.

‘En wat brengt jou hier?’ zei hij in goed Engels, maar ik dacht aan zijn tongval te horen dat hij een Italiaan was. Ik besloot mijn stilzwijgen te verbreken.
‘Waarom wil je ons doden? Waarom dood je mij nu niet?’ vroeg ik. Hij glimlachte en keek een paar van zijn mannen aan die om hem heen stonden. Er kwam nu ook een beeldschone vrouw aangelopen in gala, en ook al in het wit.
‘Wij hebben verschillende malen’, hij keek opzij naar een van zijn mannen en richtte zich naar hem, ‘hoeveel keer hebben we geprobeerd contact te zoeken met dat zeiljacht?’
‘Tientallen keren’, zei hij snel, als een militair. Het witte pak keek mij glimlachend aan.
‘Is het dan een normale procedure dat jullie dan de boot met al zijn passagiers uit het water schieten?’ De vrouw glimlachte neerbuigend naar mij. Ik wist zeker dat ik met haar geen vriendinnen zou worden.
‘Oké, laten we elkaar eerst eens voorstellen. Ik ben Guillaume Badoglio en dat is mevrouw Silvia Badoglio.’ Franse voornaam, Italiaanse achternaam; vreemd.
‘Petra van de Wetering, aangenaam’, zei ik koel.
‘Zo, Petra, ik hoop maar dat dit je echte naam is. Vertel eens, waarom schoot jij niet op ons? Waarom was jij helemaal niet te zien? Dan zou je ook gezien hebben dat de man, niet de jongen, eerst op ons schoot.’ 
‘Mijn god, Mark, ongelofelijke zak’, dacht ik.
‘Volgens mij was het de jongen, Gui’, zei de vrouw geamuseerd. Ik stond er nog steeds met mijn natte kleren op een van de vele bovendekken. Ik begon het behoorlijk koud te krijgen en begon te bibberen. Ze gingen gewoon door alsof ze niets aan mij zagen. Ze lieten mij ook staan terwijl zij en het witte pak al waren gaan zitten. Ik voelde mij als een soort schoolmeisje dat verantwoording moest afleggen.
‘Starten maar weer’, zei Guillaume in een kleine portofoon die hij uit zijn zak gehaald had.

Een harde, doffe knal vanaf het achterschip. Al zijn manschappen vlogen met automatische wapens naar het achterschip. Er werd niet geschoten en ook niet meer gesproken. Die twee keken mij alleen aan, terwijl ik nog steeds stond te bibberen. Na een minuut of tien werd Gui weggeroepen en kwam Silvia naar mij toe. Ik snapte niet dat die twee, met zo weinig stijl, zo’n groot schip en manschappen bezaten.
‘Ik hoop voor jou dat jij hier niets mee te maken hebt’, siste ze mijn richting op.
‘Hoop je dat? Dus je hoopt niet dat ik ervoor op mijn donder krijg?’
‘Doe maar bijdehand. Voor je het weet, lig je naast je maatjes op de zeebodem.’ Gui kwam in een snelle loop op mij af, hij was nog een meter van mij af en het werd zwart voor mijn ogen. Ik voelde geen klap terwijl ik die wel ongenadig hard kreeg. Ik zag het gewoon niet aankomen. Het suisde in mijn oren. Ik lag nog op het dek terwijl ik langzaam bijkwam. Ik zag de twee weer zitten, ze keken mij gestrest aan. Gui stond weer op, hij maakte aanstalten mij te schoppen. Een harde schreeuw vanaf een hoger dek belemmerde dat. Tenminste, de schop die hij midden in mijn gezicht wilde geven had de kracht verloren, maar raakte mij nog wel op mijn voorhoofd. We keken met zijn allen in de richting van de schreeuw. Ik zag een man in een zwart gewaad en een soort goudachtige hoofdtooi. En weer verloor ik mijn bewustzijn. De schop tegen mijn hoofd was uiteindelijk toch nog hard genoeg.