Ik heb géén interesse!

Traditioneel is de maandagavond voor mij alleen. Op maandagavonden schroef ik mijn columns in elkaar. Mijn meisje staat dan tussen andere huisvrouwen te springen in de sportschool en de kindjes liggen op bed. In de kroeg is geen flikker te beleven dus geen reden om de babyfoon bij de buren te droppen. Genoeg reden om mezelf in pyama te hijsen en lekker met m'n laptop op schoot allerhande hersenspinsels uit mijn toetsenbord te wringen. Zo ook afgelopen maandagavond. Ik had net mijn snurkjurk aangetrokken. Wijntje ingeschonken en een leeg velletje papier op mijn scherm getoverd. Heerlijk. Na een lange dag hard zwoegen eindelijk een momentje voor mezelf. Wordt er ineens op het raam geklopt.

Op zich best vreemd. Bij ons thuis hebben we namelijk de gewoonte om de bel eruit te trekken. Dat teringding heeft er al eerder voor gezorgd dat als roosjes slapende kindjes wakker schrokken en niet meer verder wilden slapen. Bij ons is de bel standaard onschadelijk gemaakt. Bekenden die bij ons aan de deur staan weten dat en we hebben de afspraak dat je met een klopje op het raam onder onze aandacht kunt komen. “Het zal dus wel een bekende zijn,” dacht ik.

Ik deed open en de ijzige kou kwam me tegemoet. Er stond een jong ventje voor de deur, met een stoppelbaardje om ouder te lijken. Hij had een schrijfmap vast en een pennetje in de hand. Op zijn jas prijkte een logo: 'Warchild'. Hij had er duidelijk zin in. “Goedenavond meneer, ik ben van Warchild en ik..” “Ik heb geen interesse!” onderbrak ik hem. Ik schrok van mijn eigen felheid. “Vindt u Warchild geen goed doel dan?” sloeg hij terug, duidelijk niet onder de indruk.

Tering, dat was een goeie vraag. Natuurlijk vind ik Warchild wel een goed doel. Het was duidelijk dat ik hier te maken had met een professional. Ik kon geen “Nee!” zeggen. Dan zou ik wel een enorme hufter zijn. Warchild zet zich in voor het welzijn van getraumatiseerde kinderen uit oorlogsgebieden. Ik moet zeggen, het lot van die kindjes laat me niet koud. Zeker sinds ik zelf vader ben. De wereld is soms een vreselijke plaats, mensen doen elkaar de meest gruwelijke dingen aan. Laat toch alsjeblieft kinderen daarbuiten. Maar goed, ik stond daar dus in mijn pyama, in de kou met een opdringerige verkoper tegenover me. Wat zou ik doen? Zeggen dat ik Warchild wel een goed doel vind, maar toch snel een smoes verzinnen om niet mee te hoeven doen? Goede doelen directeuren verdienen meer dan ik, dus wat mij betreft teveel om jezelf toe te eigenen van giften. Hoeveel het opperhoofd van Warchild verdient wist ik op dat moment niet precies. Het maakte ook niet uit. Dat was een standaard argument en deze professional had zijn lijstje met tegenargumenten vast en zeker van buiten geleerd. Ook schoot het argument dat hij ongelegen kwam nog te binnen. Maar ja, een professional ziet daarin een opportunity, om een afspraak te maken voor een moment waarop het mij wel uitkomt. Dat wilde ik niet. Ik wilde alleen maar zo snel mogelijk de deur dichtsmijten en weer op de bank ploffen. Hij had geen collectebus bij zich. Zou ik zeggen dat ik best eenmalig iets wil doneren maar dat ik geen lidmaatschap wil? “Je kan na één maand lidmaatschap alweer opzeggen!” hoorde ik hem in gedachten mij al klemlullen.

Ik keek dat ventje recht in zijn ogen. Een discussie ging ik niet van hem winnen, dus ik zuchtte demonstratief en herhaalde enigszins verveeld mijn initiële antwoord: “Ik heb géén interesse!” verkondigde ik en sloot de deur. Ik voelde me slecht. Omdat ik de oorlogskindjes in de steek had gelaten. Ik voelde me goed omdat ik een opdringerige verkoper had afgepoeierd. Eén nul voor mij. Even denken, waar was ik gebleven. Oja, Maandagavond. Een leeg velletje papier.