De hand van God

Tijdens het WK voetbal in 1986 in Mexico scoorde ‘pluisje’ Maradona met de hand tegen Engeland. De hele wereld zag het, alleen de scheidsrechter niet. Later gaf Diego Armando ruiterlijk toe dat het hands was, al verwoordde hij dat poëtisch door te zeggen dat het ‘de hand van God’ was. Ironisch bedoeld of gewoon katholiek, maar zelfs als het Opperwezen niet met z’n graftakken van de bal af kan blijven geldt in het voetbal dat je dan in overtreding bent. Trouwens, als ik God zou zijn –de Schepper van het Al- dan zou ik Mezelf niet hebben toebedeeld met zo’n vlezig kinderhandje als dat van Maradona. Nee, ik zou een ranke hand nemen met vingers, bedoeld om piano te spelen en om een vrouw vochtig te laten worden.

Daar moest ik aan denken, zo’n 12 jaar later. Ook in een voetbalstadion. Nou ja, stadion. De Arena vind ik maar een nichterig optrekje. Als er zuchie wind staat, mot het dak dicht. Anders gaan de haren van Jaap Stam of Wesley Sneijder door de war. En dat willen we niet.
De Stones waren weer eens on tour en lieten vijf keer de Arena vollopen. Bij drie van die concerten was ik aanwezig.
Met Stones-maat Paul en diens vriendin Evelien had ik me op passende wijze asociaal naar voren geëlleboogd tot bij de catwalk, die het voorste vak in tweeën deelde. Daar, leunend tegen de dranghekken, kon je links naar het grote podium kijken en had je rechts een magnifiek uitzicht op het kleine podium.
Ongeveer halverwege het concert kwam –onder de begeleidende tonen van St. Germain- een immense uitschuifbare brug uit het grote podium omhoog. De bandleden plus toetsenman Chuck Leavell waagden vervolgens, hoog boven de mensenmenigte, de spectaculaire oversteek naar het kleine podium voor de semi-akoestische set. Vier nummers later liepen ze gewoon over de catwalk terug. Charlie Watts als eerste, stoïcijns glimlachend voor zich uit kijkend, haast verlegen met zijn populariteit, de toetsenman en de joviaal gebarende bassist Daryl Jones. Uiteraard zou Mick de laatste zijn om, onder de opzwepende begintonen van ‘Sympathy for the devil’, naar het grote podium terug te shaken. Maar eerst Keith, of ‘Kees’ zoals die liefkozend in Den Haag wordt genoemd. Met de overbekende motoriek van iemand die voortdurend van z’n skelet af dreigt te flikkeren en die model stond voor de rol van Johnny Depp in ‘Pirates of the Caribbean’, zwalkt hij over het plankier. Met een haast hysterisch toegeschreeuwd ‘Kees, TeringKees’ weet ik zowaar z’n aandacht te trekken. In het langslopen raakt hij ‘lowfive’ mijn uitgestoken hand. Lang genoeg om het moment te verstillen. Doorgaans ben ik veel te nuchter voor dit soort onzin, maar –en hier zal de alcohol ook debet aan zijn- op dat moment vertaalde ik dit contact naar niet minder dan persoonlijke aandacht van mijn rockidool bij uitstek.
In de nanoseconde van deze aanraking maakte ik uitgebreid studie van zijn rechterhand. Rank, pezig. Met vingers bedoeld om de juiste snaar te raken of om vrouwen desnoods helemaal onder te laten lopen.
Een hand die talloze keren klassiek geworden riffs aan de gitaar wist te ontlokken, waarmee ‘rock’ in zijn zuiverste vorm gestalte kreeg en die direct voelbaar zijn in de onderbuik.

Dat Mick Jagger op het ritme van sambaballen nog voorbij waggelde, was me op dat moment een rotzorg. Want die avond realiseerde ik me, wat een lompe snuifmuil die Maradona eigenlijk is. Niet hij, maar het icoon van de rockmuziek, Keith Richards, beschikt over:
 
De hand van God.


© Karel Kanit