Zij kan nooit meer rennen

Rennen, ik moet rennen. De hoek om. Op mijn allerhardst. Tot aan de volgende hoek. Sprinten. Tussen iedereen door. Iedereen kijkt naar me. Laat ze verrekken. Al de tijd die vergaat met kijken naar slechte films. Rennen. Zo hard mogelijk. Weer een hoek om. Die fietser inhalen. Het eindeloze Bubbleshooter spelen op de iPhone? Het gaat nergens over. Pure tijddoding. Rennen. Harder. Pijn in mijn benen. Waarom zo veel uren verveeld slijten? Het is niet nodig. Tot aan de brug. Daar even rusten. Dan verder. Al die loze uren op Facebook. Mijn adem controleren. In. Uit. In. Uit. Zestig tellen. En gaan. Verder. Rond. Langs de grachten. Opnieuw tot deze brug. Geen rust. Zij kan nooit meer rennen.

In het tempo mee met die fietser. Al die tijd dat ik zei dat ik twee keer per week zou gaan hardlopen. Om fit te blijven in de zomerstop tussen de sportseizoenen. Ik deed het niet. Inhalen. Volgende fietser. Bijhalen. Meerennen. Sport is echt een uitlaatklep voor me. Hoe clichématig het ook is: ik voel me fijner, achteraf. Maar ik kon niet beginnen. Lui. Lamlendig. Ik kon me er niet toe zetten. Hier afslaan. Doorrennen tot die bomen. Daar weer afslaan. Iets het tempo laten zakken. Straks weer harder. Straks, tegen het einde. Dan alleen maar harder. Al die excuses om niet te gaan. Telkens ze ik: ‘Morgen'. Omdat er iets aardigs op televisie was. Omdat het misschien ging regenen. Omdat ik hartstikke druk was met niets. Altijd had ik smoesjes om niet te gaan. Niet rennen omdat ik te lui was. Ik doe zo veel niet omdat ik te lui ben. Zij kan nooit meer rennen.

Park. Twee rondjes van en tot de fontein. Vijf minuten. Proberen sneller te zijn. Ik kende haar wel, maar niet zo heel goed. Ademen. Rustig ademen. Om de paar weken dronken we samen een biertje in de sportkantine. Soms in het café. We praatten nooit erg diepzinnig. Onze gesprekken gingen meestal over de wedstrijd. Of over onnozele dingen: koetjes, kalfjes. Aanzetten tot aan die lantaarnpaal. Dan uitlopen tot de volgende. Ik vond haar altijd sympathiek. Altijd vriendelijk. Veel beter heb ik haar nooit leren kennen. Ze was maar een jaartje ouder dan ik. Steken in mijn zij. Ze was zo vreselijk jong nog. Doorzetten. Niet opgeven. Nooit opgeven. Zij kan nooit meer rennen.

Bij de fontein. Voor de tweede keer. Vier en een halve minuut. Uitrusten. Polsen in het water om af te koelen. Water in mijn gezicht. Water in mijn hals. En nu is ze dood. Ze heeft het gevecht verloren van de kanker. Haar overlijden raakt me harder dan ik verwachtte. Ze was maar een jaartje ouder. Ik word misselijk van de oneerlijkheid. Ik moet verder rennen. In een streep door naar de brug. Niet rusten tussendoor. Ergens voel ik me schuldig. Misschien omdat ik meer had kunnen doen om haar te steunen. Maar vooral omdat ik zelf zo veel verkwansel. Rennen, ik moet rennen. Langs huizen. Door stegen. Naar de brug. Rennen. Meer en harder dan ik eigenlijk kan. Om in te halen. Om in te halen wat ik verlummel met onzin. Rennen. Zij is dood. Ik moet rennen. Zij kan nooit meer rennen.

In de verte: de brug. Ik geloof er niet in dat ik ineens mijn leven drastisch ga omgooien. Ik ga niet ineens een bucket list afwerken. Oversteken. Langs het water. Niet langzamer gaan. Volhouden. Ik ben er de persoon niet naar om me ieder moment van de dag te realiseren hoe erg ik van het leven geniet. Ik leef niet alsof iedere dag mijn laatste zou kunnen zijn. Grasveld over. Sprintje tot de lantaarnpaal. Ik geloof ook niet dat dat hoeft. Maar er is geen reden tot verkwanselen. Bewust zijn. Rennen. Pijn in mijn benen en in mijn zij. Rennen. Bewust zijn.

Geen avonden iedere tien minuten kijken of de FOK!-fora al nieuwe posts hebben. Loop door. Een paar honderd meter nog. Harder. Sneller. Geen hele avonden kijken naar stompzinnige YouTube-filmpjes. Rennen. Niet langer uren of nachtenlang piekeren over domme principes, omdat ik die nou eenmaal bedacht heb. Rennen tegen de schaamte. Rennen om de schaamte voor te blijven. Schaamte om alles wat ik vergooi omdat ik me niet bewust ben. Schaamte. Rennen. Tot aan de brug. Honderd meter nog. Alles eruit. Rennen. Zij kan nooit meer rennen. Sprinten. Naar de brug. Daar mag ik huilen.