Gedumpt / ingeblikte hitte

Zo heel af en toe kom ik iets tegen. Ik ga niet als de jongens in Oh Oh Cherso “minstens twee keer per week” de hele avond de kroeg in om “vrâhwtjus tuh sco'uh”, ben daar het type niet voor, heb er de drang en het zelfrespect niet naar en voor. En ja, je hoeft maar een minuut door de Utrechtse binnenstad te struinen of je ziet er een heleboel in vaak bijzonder weinig kleding, maar da's onmogelijk, onbereikbaar – wat ga je doen, een briefje schrijven? “Hoi”, en als ze niet reageren “Van tûgg'oetûh is nog nooit iemont swangûh gewohduh”? Nee, ik ben een man van het type 'laat maar komen'. Zo heel af en toe kom ik daarom een vrouwspersoon tegen waar ik direct in geïnteresseerd ben. En gek genoeg is dat in mijn studentenjaren altijd op school gebeurd.

Tijdens het eerste hoorcollege van het jaar liepen we als eersten na elkaar naar binnen in de muffige, warme zolder van Achter de Dom. Gingen met een stoel tussen ons in, zonder veel op elkaar te letten, zitten. In het kwartier erna stroomde de collegezaal vol met studenten van zo'n beetje elke Taal- of Letterkundige studie die de UU te bieden had. Het vak “Talen in Contact” wordt aangeboden door de faculteit Taalwetenschap en is blijkbaar populair bij de vrouwen, want tussen de bijna honderd studenten waren slechts enkele jongens te vinden.

Na het college moest eenieder nog controleren in welke werkgroep men zat. Ik praatte wat met het meisje naast me over de onduidelijkheid van de indeling. Er waren vier A4'tjes met minuscuul kleine lettertjes uitgeprint en op een tafel gelegd, waar bijna honderd studenten omheen zwermden. Ik worstelde me de menigte in. “Hoe heet je?!” riep ik. “Lara!” riep ze terug. Ze zat niet bij mij in de werkgroep, helaas. Ze liep naar de tafel toe en we raakten aan de praat. Wat ga je vanavond doen, wat ga je koken, ja ik haat koken ook, ik vertelde haar over mijn moeder, die met zes bussen kruiden en een pond gehakt altijd instinctief de juiste verdeling weet te vinden, terwijl ik dat niet moet proberen.

Buiten vroeg de enige andere Engelsstudent die het vak volgde of we bevriend waren. “Het leek alsof jullie elkaar al jaren kenden.” Zo voelde het ook wel een beetje. Ik zei gedag en zag haar wegfietsen terwijl ik een sigaret aanstak. “Tot volgende week!”, had ik geroepen, waarop ze riposteerde met “Nee, tot donderdag!”. Donderdag zag ik haar inderdaad opnieuw tijdens college. Ik kwam te laat omdat ik het University College niet kon vinden daar ik de verkeerde bus genomen had, en ging een paar rijen achter haar zitten.

In de pauze wilde ik haar aanspreken, maar deed het niet. Ik besloot mijn zinnen te zetten op het eind van het college, dat mij toen het aanbrak de gelegenheid gaf me onopvallend bij de ingang te doen posten. Al snel liep ze langs met een vriendin van haar eigen studie. Ik begroette haar en liep mee naar buiten, de druilerige regen in. Ik vertelde dat ik te laat was gekomen en dat ik de weg naar de bushalte niet wist, zij stelde voor me er op de fiets heen te brengen. Het was een felroze fiets met ouderwetse boodschappentassen achterop. “Pas op, hoor! Er zit wel water in de tassen.” Het maakte me niets uit. Druk pratend met elkaar fietsten we het terrein van het UC af, waarbij ik haar achternaam wist te ontvreemden.

Ter hoogte van het Mondriaan-huis legde ik mijn hoofd op haar rug en kon ik haar shampoo ruiken.

Ze zette me bij de bushalte af en fietste weg. Ik keek haar opnieuw na. In de trein terug naar Soest zocht ik haar op Facebook op en zond een friend request. Thuisgekomen had ze me al toegevoegd en raakten we onmiddellijk aan de praat op de chat van de profielsite. MSN volgde, nummers uitwisselen idem. Nog geen week nadat we elkaar voor het eerst hadden ontmoet, spraken we al met elkaar af om films te kijken, alcohol te nuttigen en dicht tegen elkaar aan te kruipen.

Een week eerder wist ik niet eens van haar bestaan af. Nu lag ze in mijn armen. “Ben je kat-uit-de-bomerig?” had ik haar gevraagd. “Ja, wel een beetje”, zei ze. “Ik hou wel van rustig aan.” Toen we echter heftig zoenend op bed lagen, leek dat echter niets uit te maken. Het was allemaal geweldig gegaan – ze luisterde goede muziek, schreef zelf ook, had net zo'n grote filmcollectie als ik en vond mijn tatoeage helemaal de bom – maar nu merkte ik dat er iets was; ze zoende niet terug zoals tevoren. “Is er iets?” vroeg ik herhaaldelijk, doch ze reageerde niet. Een paar minuten na mijn aanvankelijke vraag duwde ze me van haar af, ging rechtop zitten.

“Ik denk dat ik toch nog even de kat uit de boom wil kijken, Bert.” Meteen volledig overtuigd van de definitiefheid van haar statement, keek ik verdwaasd en leeg het niets in. Hóe vaak gebeurde het al niet, dat ik van potentieel datemateriaal tot broertje/teddybeer/beste vriend degradeerde? “Wel blijven lachen hè?” zei ze terwijl ze een kusje in mijn nek gaf. “I'll try. En na twee dagen is toch iets anders dan na twee jaar, dus ik red me wel.” Ik ging plassen, keek mezelf in de spiegel aan. “Fuck, niet weer. Na twéé dagen al!” Ik schraapte mijn keel en pakte een biertje, flipte het lipje open en nam een paar diepe teugen. Neergeslagen ging ik achter de computer zitten en zocht een filmpje op dat me moest opvrolijken.

I'm goin' up the country, baby don't you wanna go
I'm goin' to some place where I've never been before
I'm goin', I'm goin', where the water tastes like wine
You can jump in the river and stay drunk all the time


De halfblinde zanger van het liedje, die niet lang na de opname op zijn 27e aan een overdosis overleed, keek met droevige ogen de mijne aan. Het liedje was wel weer chronisch, haast radioactief vrolijk, en ik vond dat ik dat even nodig had. Inmiddels was Lara in één van de luie stoelen gekropen. “Sorry hoor, maar ik moet even tot mezelf komen met mijn muziek. Om met Tempo Team-taal te spreken, “het waren twee fantastische dagen.”" Ik gnuifde, me in mijn lot berustend.

I'm gonna leave the city, got to get away
All this fussin' and fightin', you know man I sure can't stay
Now baby, packin' up the truck you know I got to leave today
Just exactly where I'm goin' I can not say


“Hee maar wacht even, ik vind je nog wel heel erg leuk hoor! Je moet niet denken dat...”
“Wat?”
“Huh?”
“Ik dacht dat je... dat ik op je friends-list was beland.”
“Nééé joh!”
“Maar je wilde de kat uit de boom kijken!”
“Niet op díe manier! Ben je gek, lekker ding! Je ging alleen een klein beetje snel, da's alles.” Ze viel in mijn compleet verraste armen en kuste me lieflijk. We lachten hard na over onze miscommunicatie, waarbij ik opmerkte dat het handig zou zijn om elkaars gedachten te kunnen lezen.

Nu, nog geen twee weken later, wordt elke keer dat ik bij haar of zij bij mij blijft slapen weer fijner, kijken we films en South Park en wat niet al en gaat het gedachten lezen ons beter en beter af. Wel zal aan het nummer “Goin' up the Country” van Canned Heat voor mij voor altijd de herinnering van een afwijzing en wederopbloei in de nog geen drie minuten dat het liedje duurt. Waardoor ik het moment weer even met jullie kan delen, alsmede het liedje een heropleving kan proberen te geven. We doen het vanaf toen lekker rustig aan. Ingeblikte hitte. Waarvan akte:

Canned Heat - Goin' up the Country (Living the Blues, 1968)