De jongste thuis, wat een lol

Mijn drie zussen en ik zijn in twee series geproduceerd, met elf jaar leeftijdsverschil ertussen. Ik ben de jongste van de tweede serie. Dat heeft zo zijn voor- en nadelen. Ook op latere leeftijd.  De zussen van de eerste serie (bouwjaren ’58 en ’60) baanden op een aantal fronten het pad voor mij.

Neem nou uitgaan. De avondklok was scherp ingesteld voor mijn oudste zussen. Terwijl ik al lang en breed duimend naar dromenland was vertrokken, deed mijn vader de voordeur om middernacht genadeloos op de knip. Midden in de nacht werd ik vaak ruw gewekt, door het getik van steentjes tegen mijn ruit. Hoewel wat slaperig, wist ik precies wat me te doen stond: zachtjes naar de keuken lopen en het kantelraam openen. Mijn oudste zussen klommen dan door het raam naar binnen, en maakten giebelend een zachte landing in de mand van onze poedel, die geschrokken en piepend wegsprong. De avondklok is voor mij nooit een issue geweest. Sterker nog: al op de lagere school bedacht ik op doordeweekse dagen zelf maar hoe laat ik naar bed zou gaan. Ik kan me herinneren dat ik overdag in de klas slaperig dacht: Ik moet echt eens eerder naar bed gaan. ’s Avonds een vrouw, ’s ochtends een vrouw. Dat principe leerde ik al vroeg.

Ook de ontmaskering van de Goedheiligman werd bij mij weinig pedagogisch aangepakt. Toen ik een jaar of zeven was, keek ik aandachtig toe hoe mijn moeder haar kledingkast opruimde. Ineens zag ik dat ze een enorme stapel Sinterklaastekeningen uit de kast haalde. Op mijn niet-begrijpende blik reageerde mijn moeder slechts met: “Maar je wist toch al lang, dat Sinterklaas niet bestaat?” Stoer knikte ik van ja. Maar mijn hartje huilde, diep van binnen.

Seksuele voorlichting werd gemakshalve ook vergeten. Bewust of onbewust, dat zal ik nooit weten. Maar als je in de zesde klas op het schoolplein hoort over neuken, pijpen en vingeren, ben je gelukkig gauw genoeg bijgepraat.

Als rasechte Hollandse heb ik zelfs schaatslessen moeten ontberen. Hoewel ik daar niets aan heb gemist, volgens mijn oudste zussen. Terwijl zij bibberend op kunstschaatsen met hun handen aan het hekwerk van de ondergespoten tennisbaan vast gekluisterd stonden, zei mijn vader: “Kijk, zo moet het.” Hij sprintte weg, om na drie slagen keihard op zijn stuitje te vallen. Als de temperaturen beneden nul komen, kijken mijn twee oudste zussen nog steeds vol afgrijzen naar alles wat op ijzers voorbij raast.

Qua muzikale ontwikkeling had de eerste serie zussen helaas teveel experimenten verricht. Elk object waar ook maar enigszins muziek mee gemaakt kan worden, hadden zij uitgeprobeerd. En mijn moeder wilde altijd beslist nieuwe instrumenten kopen. Want aan tweedehands kleefde toch het beeld van vieze kindermondjes en eczeemhandjes. Na een paar weken lag het object van bewondering afgedankt in een hoek. Dus toen ik als achtjarige vertelde dat ik graag viool wilde leren spelen, werden niet alleen deze wens, maar meteen al mijn andere muzikale aspiraties met de grond gelijk gemaakt.

Gelukkig kun je als volwassene het heft in eigen handen nemen. Op seksgebeid bleek ik succesvol autodidact, qua vioolvaardigheden ben ik nog net geen Janine Jansen en op de Oval Ring in Vancouver zou ik beslist geen gek figuur slaan. En toch zit mijn positie als jongste er nog wel ingeramd.

Zoals laatst, toen ik met vier vrienden een dag op pad ging in een kleine Ford Fiësta. De langste passagier stapte voorin, dat was een uitgemaakte zaak. De andere drie keken afwisselend naar elkaar en naar de achterbank. Een zucht van opluchting klonk, toen ik de verlossende woorden sprak:

“Ik ga wel in het midden zitten, met opgetrokken benen.”
Ach ja, als jongste weet ik nog altijd, wat mijn plek is.