Dringen bij de hemelpoort

“So this is it”, zegt de donkere schlemiel dromerig. “Het lijkt wel Neverland.” Naast hem staat een jonge vijftiger, die heupwiegende bewegingen maakt. “Jij bent zeker Magere Hein?” zegt hij tegen de schlemiel. Die schudt ‘nee’, en vist nog snel een spuitje Demerol uit zijn glitterjaszak. De acteur vraagt zich af waar de neus van het scharminkel is gebleven. Hij haalt zijn schouders op en gaat verder met een potje smerig dansen.

Een actrice zwaait ritmisch met haar lange gekrulde blonde lokken mee op het ritme van de dansende acteur. “Ik zou zweren dat ik een geest zie, Charlie”, zegt ze hardop. “Charlie, waar ben je? Charlie? Jezus, ik ben een engel, maar ik heb echt te veel gedronken”, verzucht ze.

Achter de piano geeft de goedlachse lesbo-op-leeftijd een jazzy melodietje weer. Haar gebit valt nog net niet uit haar mond op de toetsen. Naast haar op het krukje kijkt haar vriendin haar lief aan. Eindelijk weer samen. De zanger, ook een nicht, veegt wat braaksel van zijn gezicht. “Boy, dit is echt de Twilight Zone.” De kale quizmaster op leeftijd kijkt hem aan. “Ja, natuurlijk. Dat is het stokpaardje van hierboven.”

Ook de populaire zangeres is van de partij. Ze draagt een hoofddoekje. “Echt te dolletjes hier!” Ze deelt wat brieffies uit. “Kijk ‘ns, jongens, we gaan zo meteen zingen, hier is alvast de tekst. Goed oefenen hoor.” De quizmaster zegt dat hij dat ‘natuurlijk’ zal doen. De schrijver van de tekst, met zijn overhemd nonchalant net te ver open onder zijn colbert, zet zijn bril op. Hij gluurt naar de outfit van de zangeres. “Rokjesdag, this must be heaven”, grijnst hij.

Een tiental militairen zet luidkeels het nieuwe nummer in. “U-u-u-uruzgan, kwamen wie doar aangescheurd. U—u-uruzgan, weer met mien tanker tegen een mijn aan gepleurd...” De pianiste met het grote gebit speelt vrolijk mee. De schrijver met de bril is tevreden over het enthousiasme voor zijn tekst. Eindelijk geen gekanker meer.

Dan wordt het geluid van de muziek overstemd door het geblèr van een paar duizend geiten. Hun hoeder is een vadsige horecaman, strak in het pak, met roofvogelogen. “Ik heb wat te eten meegenomen, veel voor weinig. De appelmoes met kers heb ik maar even laten zitten. Geen idee namelijk wat Adam en Eva daarvan vinden.”

Een puberjongen uit Urk kijkt hem boos aan. “Daar mag je niet mee spotten. Je lijkt wel van God los.” Hij veegt wat takken van zijn kleren. Dat stomme bos ook. De kale man met hoofdwond naast hem schiet hem te hulp. “Moet ik die rijke fascist voor je in elkaar rammen? Met een flinke aanloop knal ik zo door al die geiten en hem heen. Ik wist wel dat hij hier zou komen!”
Een indringende alcoholwalm kalmeert plotseling de kale knarst.

“Laat me, laat me er nou even door”, roept de bejaarde zanger. “We gaan zo zingen. Zi-ngen! Ria, heeft iedereen de brieffies?” Maar de zangeres hoort hem niet. Ze zit op schoot bij een oudere, machtige man in smoking, en fluistert in zijn oor: "Ook ik kan heel goed ‘Happy Birthday’ voor je zingen hoor, ook al heb je het nooit verder dan senator geschopt.” Ze knuffelt hem als een teddybeer.

Een nerveus mannetje met snor en gekleed in clownesk pak rent zich ondertussen rot tussen alle aanwezigen. “Kinderen, kinderen! Mag ik allemaal jullie aandacht?” 
De pianiste stopt. De militairen springen in het gareel. Het geblèr van de geiten verstomt. Zelfs de bejaarde zanger kijkt op. 
“Zijn jullie er klaar voor?”
“Hebben we allemaal de ov-chipkaart bij de hand?”
“Dan kunnen we nu naar binnen.”
“Ren je r-o-o-o-o-o-ot!”