Wie is Bourdieu?

Column door Risce

Pierre Bourdieu moet zich in zijn leven flink buitengesloten gevoeld hebben. In 1979 publiceerde hij een boek dat aantoonde hoever de identiteit van zijn medemensen verweven was in de culturele keuzes, die hij of zij maakte in zijn leven. Mozart mooi vinden was niet langer een kwestie van smaak, maar een sociologisch te bestuderen fenomeen, waarbij uitsluitende keuzes (Mozart is geen Tiësto) bepalend waren voor het beeld wat wij hebben van de willekeurige mensen die wij spreken in de kroeg. “Feyenoord heeft een plaatsje in mijn hart” is niet langer een uitspraak die slechts duidt op onvoorwaarlijke clubliefde, maar het gaat om een verbintenis van het individu met een collectief. Het gaat om de vraag: “Wie ben ik?”

Volgens Bourdieu, die in de jaren ’60 onderzoek deed naar het fenomeen ‘smaak’, is datgene wat je waardeert maar niet te meten is, hoofdzakelijk verbonden aan de culturele subgroep waartoe je wilt behoren. En zo komt het vaak voor dat je het in de kroeg roerend met je vrienden eens bent. Tenslotte selecteer je hen ook uit een poule van een schijnbaar oneindig aanbod en wat is er makkelijker dan het lekker met elkaar eens te zijn. En anders ben je het wel samen eens over het feit dat je als vrienden complementair dient te zijn, in plaats van hetzelfde. Hoe je het ook went of keert, deze theorie bewijst zichzelf.

Pierre Bourdie moet zich in zijn leven dan ook flink buitengesloten hebben gevoeld. Hoe komt hij anders tot dit inzicht? Zeer zeker niet door zichzelf gemakkelijk gevoeld te hebben bij de status quo. Na dit inzicht verzon hij een geheel vocabulaire dat op elkaar terug verwees, aangaande ‘sociaal kapitaal’ (culturele fenomenen die je jezelf toe kan eigenen) of bijvoorbeeld ‘symbolisch geweld’ (doordat we de machtverhoudingen niet snappen, zijn we slachtoffer van het systeem). Hij verzint dus zijn eigen theorie, maakt vervolgens zijn eigen begrippen en dus past het in elkaar als een puzzel. Resultaat: een rotsvast kaartenhuis.

Er worden interessante vragen opgeworpen door zijn onderzoek, niet in de laatste plaats de vraag: “Wie ben ik?” Waaruit ben ik opgebouwd, wie heeft mij gemaakt tot wie ik ben en waaruit bestaat mijn identiteit. In de meeste sociale situaties krijg je een enkele kans, voor enkele seconden, om te bewijzen wat je meerwaarde is voor de groep waarin je je begeeft. En dus haal je de gegevens aan waar je gesprekspartner iets mee kan: “Ik zit op de kunstacademie” of “Ik ken die jongen van Sixpack”. Rationeel gezien heeft het geen werkelijke toegevoegde waarde, maar door je zodanig op te stellen binnen een associatief kader, waarvan je weet dat het gewaardeerd wordt door je publiek (‘kunstacademie’ heeft een hele andere klank als je het hebt tegen je oom, die bouwvakker is), stel je jezelf voor als waardevol. En dus is je identiteit gered.

Maar natuurlijk blijft dezelfde vraag huizenhoog overeind: “Wie ben ik?”, “Wat denkt zij van me?” of “Wat ga ik hem vertellen?” Bourdieu was op iets reëels gestuit. En wat klinkt die Franse naam toch lekker intelligent, hè?